Radioactiviteit
Wetenschappers spreken over ioniserende straling. In het dagelijks leven hebben we het meestal over radioactieve straling. We gebruiken deze termen vaak door elkaar. Ioniserende straling wordt op veel plaatsen in de samenleving toegepast. Bij het maken van elektriciteit, voor medische toepassingen, zoals de diagnose en behandeling van ziektes en bij het controleren van lassen voor stalen constructies van bijvoorbeeld windmolens. Zelfs voor het restaureren van schilderijen worden nucleaire reactoren ingezet. Ioniserende straling is ook in de natuur aanwezig. Onze aarde en ook ons eigen lichaam bevatten radioactieve stoffen, die straling uitzenden. Iedereen staat voortdurend bloot aan natuurlijke stralingsbronnen. Alleen merk je dat niet; de mens heeft er geen zintuig voor. Vergelijk het met radiogolven, die kun je ook alleen waarnemen als je er een apparaat (radio) voor hebt.
Straling kan je dus alleen met instrumenten waarnemen. Zou je een speciaal meetapparaat meedragen (een dosimeter), dan zie je dat als je een vliegreis maakt of gaat skiën hoog in de bergen, je een fors hogere stralingsdosis oploopt dan tijdens een fietsvakantie rond het IJsselmeer.
Beeld: iStock-Nandalal Sarkar
Alfa, beta, gamma
Er zijn drie soorten straling: alfa-, bèta- en gammastraling.
- Alfastraling bestaat uit relatief grote en zware deeltjes die vrijkomen uit een uiteenvallend atoom. We kunnen ze eenvoudig en goed tegenhouden. Een blad papier is daarvoor al voldoende. Alfastralende stoffen zijn eigenlijk alleen belastend voor de gezondheid als we ze via voedsel of ademhaling in ons lichaam krijgen. Met controles en eenvoudige maatregelen zoals adembescherming kun je dit voorkomen.
- Bètastraling bestaat uit lichtere deeltjes. Ze dringen dieper in de materie door, maar ze kunnen niet door een aluminiumplaat of door drie meter lucht. Ook tegen bètastraling kunnen we ons goed beschermen.
- Gammastraling bestaat uit elektromagnetische golven en is net zoiets als licht of radiogolven. Echter, gammastralen dringen verder door in de materie. Een voorbeeld is de röntgenstraling die in ziekenhuizen wordt gebruikt. We kunnen ons tegen ongewenste gammastraling beschermen door de bron af te schermen met lood of beton. Veel stoffen zenden gelijktijdig bèta- en gammastralen uit.
Halveringstijd
Een kenmerk van radioactiviteit is dat de straling met de tijd afneemt. Dat regelt de natuur zelf. Hoe meer tijd er verstrijkt, hoe minder het straalt. Dat komt door het radioactief verval. De instabiele atomen zijn op zoek naar een nieuw evenwicht. Als dat evenwicht is bereikt, is de radioactieve stof stabiel geworden en zendt geen straling meer uit. Hoe lang dat duurt, drukken we uit met halveringstijd. Dat is de tijd die nodig is om telkens de helft van de radioactiviteit kwijt te raken. Na twee halveringstijden is de radioactiviteit de helft van de helft. Dat is dus een kwart van de beginwaarde. Iedere radioactieve stof heeft een eigen vaste halveringstijd. Voor de ene stof zijn dat secondes, voor andere stoffen zijn dat duizenden jaren. Het ene radioactieve stofje is dus meteen als het ontstaat al ongevaarlijk. Ander radioactief materiaal moet je vele duizenden jaren opslaan voor het ophoudt met stralen.